Anka Idzcak

Anka Idczak een markant persoon uit Tuindorp..

Anka Idczak

Er is maar één donker gat in de planken wand van schuur- en stalgeveltjes en in dat gat staat zijzelf. De voordeur van het huis is gesloten, de achterdeur is capoet" en daarom dichtgespijkerd. Dat gat is de enige toegang tot haar hele hebben en houden, maar met haar gedrongen gestalte verspert zij de doorgang. Alles wat zich achter haar rug bevindt en achter de verweerde planken is van haar en van haar alleen.

Wil je tot haar boedel doordringen dan zul je langs haar heen moeten. Alleen ratten en katten kunnen vrij in en uit, laag bij de grond, op de plaatsen waar schimmel en houtworm stukken uit de planken hebben gevreten.

1979

"Jaaah?", vraagt ze en weekt los uit de zwarte lijst van de stalingang. We lopen over het modderige erf naar haar toe: een klein, massief, onverzettelijk standbeeld. Een rode hoofddoek met bloemetjes steekt als een afdakje boven haar ogen. Onder de groen-blauwe schort jas moet ze nog ettelijke jassen en truien dragen, want de lichaamsvormen zijn erdoor recht gestreken. Onder de op verschillende hoogten eindigende jaspanden komen twee te korte broekspijpen, benen in dikke rimpelige nylons en tenslotte rubberschoentjes. Een veiligheidsspeld houdt de grijze wollen das rond haar hals bijeen. Argwanend luistert ze naar ons. Later horen we waarom. Op 5 juni 1902 werd Anka Idczak in het Poolse Skrzynki geboren.
Zestien jaar later verscheen ze met haar ouders aan het Wellsche Meer, waar veel Polen in de ontginningen kwamen werken. Daar ontmoette ze een zekere Henri Hendriks, die men “Hen van de Prince Peel" noemde.


Met die man trouwde Anka en ze had er een turbulent huwelijk mee. Hein is in 1972 gestorven ondanks de goede zorgen en de vurige gebeden van Anka. Aan de Venweg in het Wellerlooise Tuindorp, precies daar waar de wereld van de verharde wegen is opgehouden, woont Anka nu helemaal alleen. Hoewel, alleen ... ?

Ze heeft enkele vrienden die haar nooit in de steek zullen laten: haar melkkoe, haar kalveren, haar honden en katten en haar grootste toeverlaat, God zelf. Plotseling zitten we in een gloedvolle getuigenis, moeilijk te verstaan in haar mengelmoes van Pools-Duits en Nederlands, maar toch goed te volgen dankzij de krachtige uitdrukking van heel haar lichaam, haar handen en armen, haar ogen. Jaren geleden was Anka zo ongelukkig tijdens het werk op het land iets van het zwaar giftige kopervitriool binnen te krijgen. Doodziek natuurlijk! De dokter "gans oit Venlo", zag het al niet meer zitten met haar en liet de familie waarschuwen. Enkele dagen lang lag Anka te sterven, haar ingewanden waren door het bijtende gif zwaar aangetast en ze gaf alsmaar bloed op. Voedsel kon ze natuurlijk niet binnenkrijgen, laat staan houden. Anka's einde leek onvermijdelijk, menselijkerwijs gesproken, en dus greep zij, die nog niet wilde sterven, haar laatste strohalm. "Toen ben iek opgestaan en heb kebeden tot Kod ... oooohhh, fiel kebeden ... zo hard kebeden!" Ze strekt haar handen ten hemel, laat ze strelend over haar hoofd glijden en vouwt ze samen voor haar borst. "lek kon niet knielen ... toch knielen naast bed en kebeden ... drie dagen ... derde dag iek was beter! Heb melk kedronken ... bleef binnen. Heb boterham keketen ... bleef ook binnen. Koede Kod heeft mij beter gemaakt ... !" Ze peilt onze reactie met haar ogen die helder zijn en doorschijnend als bronwater.

"U heeft mooie ogen", moet Toon van het hart. Heel even is ze verlegen onder het compliment. Heel even weet ze niet goed wat ze zal zeggen, maar dan vallen de twee woorden zonder enige nadruk uit haar hart. "Van Kod." Opnieuw blijft ze even stil. "Heeft de Koede Kod gegeben ... alles van Kod ... land en vee ... " Hoe gelovig ze ook is, in de kerk laat ze zich niet zien. Nee ze bidt liever thuis, daar is het rustiger. In de kerk maken de mensen haar te veel lawaai, ze praten maar en ze lachen. "Mensen zijn oneerlijk en slecht ... willen mai wek hebben ... willen alles abnieme ... huis en groend en dieren ... !" Haar armen maken weidse gebaren alsof ze al haar bezittingen aan haar borst wil drukken. Nee, Anka begrijpt niets van de ruilverkaveling en de mensen die met haar moeten praten over de herverdeling van het land zijn eerder schurken dan weldoeners. Zij leeft in haar eigen wereldje, een wereld met haar grond, haar vee en haar God en wie daar aan probeert te komen is nog niet jarig. Haar argwaan jegens ons is grotendeels verdwenen en we mogen met haar mee door het donkere gat.

 

De wereld daarachter is haast onbeschrijflijk. Het paadje tussen de pakken stro en hooi is net breed genoeg om een mens door te laten. Het is schemerig in het kleine schuurtje, maar de zwarte hond weet de opengescheurde zak brokken ook wel blindelings te vinden en begint er uit te schrokken. In het deurgat naar de stal hangt een bussel bindtouw, die Anka met een hand opzij schuift. Zonder voorbereiding staan we opeens midden in de stal. Links twee kalveren, rechts twee kalveren en op de lange kant voor ons nog eens vier kalveren, een drachtige koe en een melkkoe. Het is halfdonker, de bestofte raampjes laten maar weinig licht door. Zilverige spinnenwebben hangen in bogen en slierten van de vliering af die bestaat uit ruwe boomstammetjes met zwart plastic erover heen. In het grijze tegenlicht van een raampje zien we de warme adem uit de neusgaten van de dieren stomen en uit de mond van Anka. Zij grijpt meteen een riek en husselt wat hooi in de voederbakken. Hier tussen de dieren brengt ze veel van haar tijd door. "Ik heb soms nog geen tijd om te koken", bekent ze. Dit zijn haar vrienden en ze streelt haar melkkoe over de harde kop. "Lief. .. lief beest", zegt ze. De melk die haar lief beest elke dag opbrengt deelt Anka zusterlijk met de jonge kalveren. Ze is gelukkig met haar leven, haar "gezinnetje". De enige bedreiging van haar geluk komt van de mensen die haar willen beroven van dit alles waarvoor ze haar leven lang hard heeft gewerkt. "Begrijp koed, ben niet doem ... heb kewerkt ... hard kewerkt en Kod heeft mij kracht gegeben ... oooohhh zoviel kracht gegeben!" Zonder enige aanleiding grijpt ze bij het afscheid de bussel touwtjes, die ze in zoveel jaren bijeen heeft gespaard en geeft hem aan Toon. "Meenemen maar ... van mai gekregen!". Als we later nog eens omkijken zien we haar gestalte weer het donkere gat vullen. Met twee handen houdt ze de rieksteel vast.


Anka met de buren: Ellen, Karin en Serke Laarakker 

Weerzien met Anka

Een jaar geleden ontmoetten we Anka. Een oude Poolse vrouw, die op betere voet staat met haar koeien dan met demensheid en die in zelfgekozen afzondering aan de rand van Wellerlooi haar leven slijt. Haar laatste gebaar tijdens die ontmoeting zal mij nog lang heugen. Tien minuten nadat ze een door Toon aangeboden stuk vlaai had geweigerd omdat ze bang was dat we haar wilden vergiftigen, greep ze in de koeiestal een bussel bindtouwen gaf die ons. Een kostbaar geschenk. Haar grote wantrouwen jegens
ons had ze grotendeels laten varen al kwamen we niet verder dan die koeiestal. Dezer dagen waren we toevallig in de buurt en besloten in een opwelling haar even goeiedag te gaan zeggen.

Het huisje met de verzameling schuren en stallen ligt er behoeftig bij. De winter is nog niet helemaal vertrokken en hangt als een vochtig waas, over de houten optrekjes die vooral bij de grond groen zijn uitgeslagen. Rond de berg penen op het erf is het modderig. Het duurt lang voordat we tekenen van leven zien. Net als we weer willen vertrekken horen we gestommel en verschijnt Anka achter een troebelvenster in de tussenbouw. Ze doet nog snel een hoofddoek om. Als ze ons herkent laat ze met nog geen ogenblik merken of ze ons bezoek op prijs stelt of niet, ze begint meteen te vertellen. Het al bekende verhaal over haar vergiftiging en de wonderbaarlijke genezing. En dat haar advocaat in Venlo het vorige verhaaltje ook heeft gelezen. Plotseling zonder overgang haast, voegt ze er aan toe: " Tas koffie?" Het is een complete verrassing voor ons, die uitnodiging. Een voorrecht ook' want vreemdelingen dringen slechts bij hoge uitzondering door tot het binnenste van haar vesting. Het kamertje is om en nabij de twee meter breed en vier meter lang. Nadat ze ons heeft binnengelaten trekt Anka de deur achter zich dicht om in de keuken voor de koffie te gaan zorgen. Ze laat ons alleen met het kleine Pelgrimfornuis waarvan de ovenklep open staat, de "praos" met verschoten en ingedeukte groene kussens, een tafel met twee stoelen, een electrische radiator en een tv op tafeltje.
Anka’s voormalige woonhuis draagt nu haar naam.

De koffie heeft waarschijnlijk al klaar gestaan, want Anka is er zo mee terug. Terwijl ze zich in de praos laat zakken vertelt ze over de barre winter die ze achter de rug heeft. "Oh, wat een ellende, wat een ellende! Water im sjtal bevroren, leiding kaput gevroren. Ik moest jede tag vierentwintig emmers water sjouwen van keuken naar sjtal. Oh, alles bevroren. Mein fingers bevroren door de handsjoenen heen. Mijn kod, wat heb ik geroepen: oh kod, kod help mij! Nieks as kod gebejt en kod heeft mij geholpen!" Ze onderstreept haar smeekbede met driftige gebaren van haar rusteloze handen. Werkhanden met rouwrandjes onder de nagels en zwarte kloofjes in de vingers. Dankzij de goede God, dat gelooft zij vast, heeft ze de winter overleefd. Want het bevroren water was niet het enige malheur dat Anka heeft moeten trotseren. Toen ze op zekere dag de stal betrad zag ze een van de twee melkkoeien half in de voederbak liggen, het dier kon niet meer voor of achteruit. "Ja, zat met knook in krib en iek getrokken, getrokken en toen schoot hij opeens vooruit en ik opzij gevallen, maar koe heeft me nieks gedaan, kod heeft me bewaard. Wat een glück dat liebe herrgot mij bewaard heeft!" Het zegt Anka niets dat de katholieken een Poolse paus hebben gekregen. "Kod ies van alle menschen", zegt ze eenvoudig. Toch is Polen haar nog aan het hart gebakken. Ze vertelt dat ze van een nichtje een briefje heeft gekregen uit Polen. "Daar was ook kou, heel koud en hoge sneeuw. lek heb mantels gestuurd en kleden, qekreqeu van een Pool in Siebengewald."



Anka is geboren in 1902 in een plaatsje dicht bij de Russische grens. Ze noemt wel de naam van het dorp, maar we kunnen het niet verstaan. Daarom haalt Anka een oude schoenendoos tevoorschijn. Ze schommelt in de brieven, ze laat ze ons zien, maar tegen haar gedachte in is er geen bij uit haar geboorteplaats. Als we haar vragen de naam maar op te schrijven verontschuldigt ze zich "lek kan niet goed sjreiben." Toch pakt ze een potlood en schrijft langzaam en ingespannen in beverige krulletters op een enveloppe Skvzenki. Op haar veertiende verliet Anka huis en haard en land. Ze kwam terecht in Duitsland waar ze het niet lang volhield. "Sjlecht brood" zegt ze. Daarom trok ze verder naar Nederland van waaruit ze ging werken bij een .Jcroetjaoriek" op 't Duits. "Net zo hard gewerkt als twee menschen. De kells verdienden elf gulden vast loon, maar iek werkte op akkoord en verdiende doebele, tweeëntwintig gulen per dag." Heel haar leven heeft ze gewerkt als een man. "Miene miensch kon niet goed werken, hat kanker gehad." En nu ze zevenenzeventig is werkt ze nog steeds hard. Te hard misschien. Sinds onze eerste ontmoeting is Anka zichtbaar ouder geworden en dat weet ze zelf ook. "Ja, iek weet wel, iek word moe en oud. Gaat niet meer zo koed. Veearts zegt doe vee maar weg, je bent te oud, maar iek kan het niet. Koeien zijn mijne vrienden. Boerenbedrijf, vee en alles heb iek zo gère." Daarom staat ze nog elke morgen om half zeven op, maakt het fornuis aan, zet zwarte thee en eet een droge beschuit staande in de keuken. Dan zijn de koeien en de "mökken" aan de beurt. Rond negen uur eet ze nog een boterham. De gedachte dat ze haar dieren zou moeten afstaan voor haar dood stemt haar mateloos droevig, maar ze is niet van plan haar vrienden zonder strijd op te geven. "lek heb hier falsche fijanden, willen dat iek wegga.

Sjnotneuzen, willen alles pakken, pakken. lek sta op losse schroeven, ze willen mij verkopen." Strijdlustig timmert ze met haar knokkels op de leuning van haar luie stoel als ze uitroept: "Maar dit ies mijn land, dit ies mijn land, mijne land! Oh, wij zijn niet dumm. lek heb gelezen, veel gelezen. Mijne mutter war gut, in Polen. Gaf mij boeken en andere meisjes hebben gedanst en gefeest, ik niet, iek heb boeken gelezen en geprakkezeerd. En daarom weet iek dat de grote heren maar vechten en de arme menschen maar lijden!" De hangklok aan de muur staat al stil, maar het wekkertje op tafel wijst Anka op haar plichten. De koeien moeten water hebben en de grote berg wortelen op het erf moet worden schoongemaakt. Voordat ze daarmee klaar is zal het avond zijn en zal Anka haar vermoeide ledematen uitstrekken in de praos voor het warme fornuis. Vaak sukkelt ze daar al in slaap, terwijl de tv nutteloos zijn koude beelden uitstraalt. En als ze dan wakker schrikt van de ruis bidt ze haar avondgebed, in het Pools. Ze bidt ons een stukje voor met die hemelse blik in haar ogen. Anka is al half boven.

Bron: Dagblad voor Noord Limburg, Landlopen mei 1979